Doorgaan naar artikel
Verslag: Vlaams Kort
Daniël Steneker
Daniël Steneker
Profiel

Naast een keur aan Vlaamse speelfilms, Vlaamse bands en Vlaams bier biedt het Vlaamse Film Festival, dat dit jaar een vuurdoop beleeft in het Louis Hartlooper Complex te Utrecht, een over twee blokken verdeelde selectie van kortfilms. Het toont, om maar meteen in clichés te vervallen, waar een klein landje (of beter gezegd, deel van een klein landje) groot in kan zijn: de Vlaamse cinema is eclectisch en divers, maar altijd uniek. Mijn oorspronkelijke plan om enkele hoogtepunten te benoemen heb ik dan ook snel laten varen: op een enkeling na wist elke kortfilm in het programma mij te bekoren. Vandaar een lofzang op de Vlaamse cinema aan de hand van de twee kortfilmprogramma’s.

De kortfilms uit het programma laten zich inspireren door tal van bronnen, zo neigt Cadet van Kevin Meul naar het Britse sociaal-realisme in zijn portrettering van een jochie dat door zijn vader obsessief gedrild wordt om athletiekkampioen te worden. De steampunkfantasy van Tom van Avermaets Dood van een Schaduw doet juist weer denken aan de vroege films van Jean-Pierre Jeunet of de fantasierijke filmtaal van Terry Gilliam. Het hilarisch zwartgallige Het Bijzondere Leven van Rocky de Vlaeminck van regisseur Kevin Meul lijkt weer een kruising tussen Amélie, Wes Anderson en Adam Eliot. Toch zijn deze films geen slappe aftreksels, maar altijd door en door Vlaams.

Waar zit die eigenheid hem in? Is het het vermogen om gevoelige zaken op een luchtige manier te brengen? De Weg van Alle Vlees van Deben van Dam doet dit op een briljante wijze door een kenschets te geven van de laatste dag van een racistische en seksistische taxichauffeur, de dag dat hij een euthanasieprik krijgt. Door de foute opmerkingen van deze nonvaleur en het cynische commentaar van zijn verzorger weet de film prachtig te laveren tussen komisch en ontroerend, zonder zwaar op de maag te worden. Nog veel luchtiger is Het Bijzondere Leven van Rocky de Vlaeminck, over een jongen met de onhandige eigenschap dat iedereen die hij liefheeft op een noodlottige wijze sterft en daarom besluit van niemand meer te houden, tot hij verliefd wordt op een depressief meisje. Toch is het niet louter zwarte humor wat de klok slaat, Sonnet 81 van Maaike Neuville is een introvert maar indringend portret over de pijn die het verlies van een geliefde zelfs na tien jaar nog geeft.

Toch zijn het niet louter grote levensvragen die de Vlaamse cinema op geheel eigen wijze behandelt. Ook klein leed wordt op uiterst humane wijze geportretteerd, zo getuigt Badpakje 46 van Wannes de Stoop, over een mollig bakvisje dat geld bijeensprokkelt om een nieuwe zwembril voor een aanstaande wedstrijd te kopen. Zo ook Mont Blanc van Gilles Coulier, waarin met veel koppigheid en gevloek de genegenheid tussen zoon en vader, die voor zijn dood nog de berg uit de titel wil zien, wordt getoond. Die moeilijkheid om gevoelens tegenover de ander te uiten lijkt een terugkerend thema in de Vlaamse film. De film Rue Royale van Malko van den Borre, over een koppel in een Brusselse kraakcommune, staat dan ook bol van onuitgesproken gevoelens. Juist die introvertie maakt dat onder Vlaamse film altijd een tweede gevoelslaag sluimert in het verschil tussen tekst en subtekst.

Laat ik niet vergeten de Vlaamse acteurs te loven. Mijn hart maakte een sprongetje toen ik persoonlijk favoriet Johan van Heldenbergh zag als schoonvader in Badpakje 46, als stiefvader Pascal. Ook Matthias Schoenaerts, de anabolenfrust uit Rundskop, zet moeiteloos een totaal verschillende rol neer als rattige twijfelaar in Dood van een Schaduw. Jeroen Perceval, die ik leerde kennen als sullige vroegdertiger in Dagen zonder Lief, speelt met verve een schimmig figuur in La Proie. De jonge actrice Laura Verlinden, die de schoonheid van een jonge Françoise Hardy bezit, schittert als romantisch ideaalbeeld in Dood van een Schaduw en als kraker met wroeging in Rue Royale.

Stilistisch gezien is de Vlaamse cinema te roemen om een grote experimenteerdrift. Van de lange shots en ongewone kadrering in Sonnet 81 tot de zwaar gestileerde art direction van Het Bijzonder Leven van Rocky de Vlaeminck, stuk voor stuk filmen onze zuiderburen tegendraadser, vernieuwender en bovenal mooier dan de Nederlander. Jos Stelling weet het tijdens zijn toespraak bij de opening aan het katholicsme dat met de paplepel wordt ingegeoten. Geen slechte hypothese, de beste Nederlandse cineasten zijn ook van roomse komaf. De vlaamsefilmtaal is wellicht niet meer direct geïnspireerd door de katholieke kerk, maar te midden van al haar fouten is het oog voor symboliek het mooiste wat de Moederkerk haar leden van onder de rivieren heeft meegegeven.

Ondanks alle lyriek is het mij nog niet gelukt de magie van de Belgische cinema (want ook in Wallonië worden geweldige en gedurfde films gemaakt, maar dat is voor een andere keer) te ontleden. Is het de poëzie van de marginaliteit, de ingetogenheid, de zwarte humor, de fascinerende beeldtaal of gewoon die typische liefde van de Nederlander voor onze zuiderbuur, ik ben er nog niet uit. Het is ook niet belangrijk, zolang mijn favoriete filmland maar pareltjes blijft maken. Derhalve wens ik het Vlaamse Film Festival een lang en gelukkig leven toe. Santé!