nieuws
Column: de Nederlandse film en de dialoog
Nederlandse films zijn slecht en de dialogen houterig.
Althans, dit zijn veelvoorkomende reacties van recensenten en het publiek. Maar is de Nederlandse film zo slecht en zijn de dialogen echt zo dramatisch als beweerd wordt? Of zijn we gewoon op zoek naar makkelijke punten om een film van kritiek te kunnen voorzien?
Vergeleken met andere landen is Nederland een steeds kleinere speler aan het worden in de filmwereld. Budgetten slinken, regisseurs gaan naar het buitenland en de tweede kamer vond het nodig om zich over de Nederlandse filmindustrie te buigen want de noodklok is geluid. Het staat er klaarblijkelijk dramatisch voor. Er zijn echter wel degelijk films die goed ontvangen worden: Borgman heeft een internationale waardering van 7,2 op IMDb en gaat strijden om een Oscar, APP is als eerste second-screen-film aan veel landen verkocht en ook Jim Taihuttu’s nieuwste film Wolf had voor zijn Nederlandse premiere al de aandacht van buitenlandse distributeurs. Zo heel slecht gaat het dus niet, louter de lat wordt (te) hoog gelegd.
Toch is er wat van te zeggen dat de gesprekken tussen de acteurs op het scherm niet soepel lopen. Vooral bij boekverfilmingen gaan de conversaties alles behalve vlekkeloos. Jean van der Velde en zijn Hoe Duur Was De Suiker is het meest recente slachtoffer, waarin vooral uitdieping van de personages ervoor zorgt dat het praatje niet vloeiend loopt, er wordt te veel op een soapachtige manier voorgelezen. Ligt dat aan de acteurs? Enerzijds wel, want veel van hen hebben ervaring opgedaan in een soap. Nederland kent een rijke geschiedenis als het om soaps gaat en ook zijn successeries als Gooische Vrouwen en Flikken Maastricht niet slecht ontvangen. De acteurs in films spelen in deze series en veel acteurs uit de series maken een uitstapje naar het grote werk. Geheel onverklaarbaar is dit niet, we zijn een klein land en meten ons graag aan grote broer Hollywood. Het gevolg daarvan is dat iedereen die maar een beetje bekendheid geniet vanuit een serie of zelfs tv-programma’s gevraagd wordt in een film te spelen. De motivatie voor deze keuze van de producenten of regisseur is dikwijls: “we vonden hem/haar het meest geschikt voor de rol,” maar de waarheid is dat Nederland niet dezelfde onderverdeling heeft tussen tv- en filmacteurs als de Verenigde Staten.
Anderzijds is het ook algemeen bekend dat wij Nederlanders een kritisch en zeurderig volk zijn. We letten sterker op de dialoogprestaties van de acteurs, want de eigen taal (die al lastig genoeg is) is een makkelijk onderwerp om over te schrijven. Iedereen maakt zich hier schuldig aan bij het schrijven over een Nederlandse film. Gebeurt dit bij een anderstalige film? Nee, want we zijn die taal niet machtig genoeg om er over te oordelen. Daar wordt eerder gelet op aspecten van grootsheid, het epische en de vele CGI-effecten die een film tegenwoordig moet hebben om kaskraker te worden. Letten we er nog op zodra wij deze aspecten in de film gaan gebruiken: een film die alleen bedoeld is om de kassa’s te laten rinkelen en een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren? Waarschijnlijk niet.
We zullen dus een keuze moeten maken waar we met onze films heen willen: Hollywood of de arthouse-stijl die Nederland machtig is. Nu lijkt het er allemaal tussenin te zitten, want eerdergenoemde film van Jean van der Velde is groots in zijn productie. Dit geldt eveneens voor Diederik van Rooijens Daglicht, die ijzersterk in zijn productie is, sterke acteerprestaties heeft maar ook dezelfde voorleesdialogen bevat als zoveel andere Nederlandse films. Maken wij ons er in de film echter druk om dat Iris (Angela Schijf) een man vermoordt, vervolgens in een rivier dumpt en de film er verder geen aandacht meer aan besteedt? Nee, want dat is typisch Hollywood en dat is goed.