Doorgaan naar artikel
Recensie: Nebraska
Daniël Steneker
Daniël Steneker
Profiel

Conclusie

Door mooie landschapsbeelden en fijne muziek lijkt Nebraska aan de oppervlakte een aangename roadmovie over een krasse knar en zijn te brave zoon, gezamenlijk op weg naar vaders verleden. En toegeven, de toenadering die pa en kind soms vinden is ook best aandoenlijk. Maar veel eerder is Nebraska een cynische komedie die het ideaal van vervlogen tijden en plekken waar alles nog ongecompliceerd en vredig is, met veel zwarte humor deconstrueert. Met scherp acteerwerk (Dern won in Cannes de prijs voor beste acteur) en een uitstekende regie wordt in de film de plattelandsromantiek van de stedeling ontmantelt. Blijf maar lekker in die koude en afstandelijke stad, de gemeenschapszin van het gehucht is niet meer dan een voedingsbodem voor verveling en kift.

Nebraska is een zalig schrijnende satire op de romantisering van het verleden en het paradijselijke van de kleine gemeenschap.

De Westerse samenleving vergrijst in rap tempo en nergens is dit beter merkbaar dan in de dorpen, waar de jongeren wegtrekken en de ouderen hun tijd verdrijven in de cafés om herinneringen op te halen en verder maar wat voor zich uit te staren. Toch heeft zo’n dorp iets romantisch: de mensen staan er nog dicht bij de natuur, iedereen kent elkaar en draagt elkaar een warm hart toe en het leven staat er al decennia lang min of meer stil. Hoeveel gemoedelijker is dit rustige leven in vergelijking met de hectiek van die kille metropool waar we onze buurman niet eens kennen? Alexander Payne geeft antwoord in het ijzersterke Nebraska.

Nebraska vertelt het verhaal van Woody Grant (Bruce Dern, hier ongeveer zo oud als de dino’s die zijn dochter Laura achterna zaten in Jurassic Park) die via de post de mededeling krijgt dat hij een miljoen dollar heeft gewonnen. Elk zinnig mens ziet meteen dat het hier om een reclameactie gaat van een tijdschriftenuitgever, maar niet de aftakelende Woody. Omdat hij de post niet vertrouwt met zo’n groot bedrag is hij vastbesloten zijn prijzengeld zelf op te halen in Lincoln, de hoofdstad van Nebraska. Zijn vrouw Kate (June Squibb) en zijn zoons David (Will Forte) en Ross (Bob Odenkirk) proberen hem hiervan te weerhouden, maar Woody ontsnapt elke keer en begint opnieuw zijn wandeltocht langs de snelweg. Om van het gezeur af te zijn en zijn vader een plezier te doen neemt David vrij van zijn suffe baantje in een elektronicahandel en belooft zijn vader naar Lincoln te brengen. Onderweg doen ze Woody’s geboortedorp Hawthorne aan, waar ze bij familie verblijven. Woody praat zijn mond voorbij en het nieuwtje van zijn miljonairschap is al snel het gesprek van de dag. Niemand gelooft David als hij zegt dat het prijzengeld niet echt is en iedereen blijkt plotseling geld tegoed te hebben van Woody. Ook Kate en Ross komen naar Hawthorne en David leert steeds meer over het verleden van zijn ouders, al had hij het misschien wat romantischer voorgesteld.

Mij wordt wel eens verweten dat ik te vaak spui met namen van films die ik als referentiekader gebruik. Hardleers als ik ben zal ik me er weer aan zondigen, want tijdens het kijken van Nebraska kwam meteen de gedachte aan Aaltra (Délepine en de Kevern, 2004) bij me op. In deze Waalse traagiekomedie (opzettelijke, slechte woordgrap) raken een norse boer en zijn buurman door een ongeluk met een landbouwmachine aan een rolstoel gekluisterd en reizen ze af naar Finland om bij de producent van de machine een schadevergoeding te eisen. Net als in Aaltra weet je bij voorbaat dat de reis van Woody tevergeefs is, beiden zijn geschoten in troosteloos zwart-wit en in beide films vermaken dorpelingen zich enkel met karaoke en drank. Tussen zijn cynisme door kent Nebraska, anders dan zijn Belgische tegenhanger, soms nog momenten van – zij het wat wrange – warmte en ontroering. Deze warmte komt echter niet voort uit nostalgie: de oude vrienden van Woody zijn stuk voor stuk onsympathieke zuiplappen en moeder Kate was het matras van het dorp. Overal spelen nog oude vetes, iedereen krijgt nog geld van iedereen, publieke geheimen sluimeren boven de oppervlakte. De idyllische plattelandsliefde is een fabeltje, vader en moeder Grant trouwden met elkaar omdat ze niet beter wisten en kregen kinderen omdat pa van neuken hield en ma katholiek was. De ontroering zit echter in de miniscule momenten dat de norse vader, ondanks zijn gebrekkige emotionele en verbale vaardigheden, toch zijn liefde voor zijn gezin toont. 

De bruine kroegen en de gegroefde gezichten van de Hawthorner bevolking komen prachtig tot hun recht in de zwart-witcinematografie van de Griekse cameraman Phedon Papamichael, met wie Payne sinds Sideways (2004) werkt. Forte en Odenkirk passen, met hun burgerlijke en ongeplooide gezichten, zowel letterlijk als figuurlijk niet in het plaatje. De aangenaam kabbelende folk van Mark Orton negeert de wrangheid van het verhaal, waardoor deze des te treuriger wordt. Toch betekent dit niet dat Nebraska een deprimerende film is, integendeel. De kranigheid van de oudjes, de dubieuze neventweeling Bart en Cole, het glorieuze einde en vele andere factoren maken van de prent een heel grappige en opbeurende ervaring.